Richtlijnen bij de aanleg en onderhoud van heidetuinen
De openheid van het natuurlijke heideveld leert ons dat heideachtige planten een open en zonnige standplaats verkiezen om het beste tot hun recht te komen en uitbundig te kunnen bloeien.
Ook is het bepaald geen toeval, dat we op onze heidevelden wél verspreid voorkomende dennen, jeneverbessen en soms een lijsterbes of krentenboompje tegenkomen maar geen eiken, beuken of populieren, enz. De verklaring hiervoor is, dat een wortelbacterie die in bepaalde grondsoorten huist, in symbiose leeft met de wortelharen van planten die behoren tot de heidekruidachtigen (Ericaceeën).
Een andere reden is, dat door het dichte bladerendek van bijvoorbeeld eiken, onvoldoende licht bij de zonminnende heideplanten kan komen en dat bovendien het afgevallen blad de planten zou doen verstikken.
Het zij herhaald: heideplanten zijn licht-, lucht- en zonneminners. Plant heide dus niet onder dicht met bladeren bezette bomen, aan de schaduwzijde van een huis, een schutting of onder een hoge beplanting.
Dat heideplanten ook luchtminners zijn wordt vaak vergeten. Een zo onbelemmerd mogelijke doorvoer van wind en frisse lucht komt de planten ten goede, zal ze sterker maken en na een regenperiode snel doen opdrogen. Daarmee wordt een aantal schimmelziekten buiten de deur gehouden.
Heideachtige voelen zich op zijn best in een zandige, humusrijke bodem of op veengrond die goed waterdoorlatend is. Hoewel vaak, met verwijzing naar de natuurlijke heidevelden, wordt beweerd dat heide alleen groeit op droge gronden, moet toch worden opgemerkt dat daar veelal voldoende vocht wordt vastgehouden door, op niet al te grote diepte liggende, leem- of oersteenlagen.
De bodem moet zuur zijn want heide schuwt kalk. Een zuurgraad (pH) van ongeveer 4,5 en niet hoger dan 5,5 is gewenst. Deze zuurgraad is vast te stellen met behulp van een pH-meter of door middel van een daarvoor in de handel zijnde strip. Nadat deze in de grond is gestoken wordt vrij nauwkeurig aangegeven hoe het met de bodem gesteld is.
Door toevoeging van tuinturf of heidecompost is niet alleen een te kalkrijke bodem op het gewenste peil te brengen maar wordt ook het vochthoudend vermogen van de grond verhoogd.
In het algemeen kan gesteld worden dat het opbrengen en doormengen van 10 à 15 cm tuinturf of heidecompost of verteerde bladgrond (geen eikenblad!) door de bovenste teeltlaag tot uitstekende resultaten zal leiden.
Kleigronden zijn over het algemeen ongeschikt voor een heideaanplant. De structuur is te dicht en vast, daarnaast zijn kleigronden meestal te kalkrijk. Al naar gelang ieders mogelijkheden zou aan afgraven, vervangen, ophogen met andere grond of aan toevoegen van zeer veel tuinturf, vermengd met grof scherpzand, kunnen worden gedacht. Maar… denk aan de zuurgraad!
Legt men een heidetuin aan op gronden waarop voordien veel onkruidvegetatie voorkwam, dan is het zaak die vegetatielaag tenminste 2-“spit” diep onder te werken. Door de omgespitte (of bewerkte) grond enige tijd onbeplant te laten en goed onkruidvrij te houden voorkomt men veel wiedwerk in de eerste jaren na het planten.
Aardig is het om enig reliëf aan te brengen door ophogen en/of afgraven van bepaalde gedeelten van de tuin. Hoogteverschillen zijn ook mooi te maken of op te vangen door gebruik te maken van blokken turf voor het maken van muurtjes. Vooral turfmuurtjes lenen zich uitstekend voor het beplanten met kruipende cultivars.
Bij het beplanten van hoogten en laagten worden de hoger groeiende soorten en cultivars op de hogere plaatsen geplant en de lagere in de laagten. Dit om te voorkomen dat het zo zorgvuldig aangebrachte reliëf door het beplanten teniet wordt gedaan.
Bij het aanleggen van paden zullen persoonlijke smaak, financiële mogelijkheden en praktische overwegingen tot een keuze moeten leiden. Bedenk daarbij vooral, dat in de natuur geen rechte lijnen te vinden zijn; maak het daarentegen ook niet te gekunsteld door een overvloed van kronkels en hoeken.
In grote tuinen zijn zandpaden het meest natuurlijk; ze zijn eenvoudig aan te brengen door de contouren uit te steken.
Zandpaden kunnen het beste met een laagje zg. geelzand worden bestrooid ter voorkoming van modderpaden en glijpartijen. Andere mogelijkheden zijn: o.a. boomschors, boomschijven, natuursteen
Hoeveel planten en hoe indelen?
Als men, bij het berekenen van het benodigde aantal planten – afhankelijk van het soort – uitgaat van een aantal van 6 tot 10 planten per m² komt men zeker goed uit. Langzaam groeiende soorten en cultivars worden op ca. 25 cm van elkaar geplant, sterkgroeiende vormen hebben een afstand nodig van 40 à 60 cm.
Het is het beste om een aantal planten van één cultivar (in de volksmond, niet correct: soort) in groepen bij elkaar te planten. Hoe groter de tuin, des te groter de groepen.
Als minimum moet toch wel aan 3 tot 5 planten per groep worden vastgehouden, doch vooral grotere tuinen “vragen” om grotere vakken. Wel is het best aardig daar eens een kleine groep tussendoor aan te planten.
Maak de vakken niet allemaal even groot en voorkom vierkante vakken. Probeer bij het planten te voorkomen dat rijtjes ontstaan; houdt het een beetje “losjes”. Gebruik steeds een oneven aantal planten per soort of cultivar.
Wissel bij het planten groepen van zomerbloeiende soorten en cultivars, zo nu en dan af met groepen van winterbloeiende zodat, over de gehele tuin verspreid, in verschillende jaargetijden bloei te zien is.
Belangrijk is hierbij ook om goed aandacht te besteden aan een indeling in kleurenvakken, zowel naar bloemkleur als naar die van het loof. Zorg ervoor dat de planten van elke groep steeds zó worden geplant dat duidelijk afstekende kleurenvakken ontstaan. Hoogteverschillen en groeivormen van de diverse soorten en cultivars spelen daarbij een belangrijke rol.
Plant hooggroeiende planten in zijn algemeenheid meer in de achtergrond, lagere en dwergen in de voorgrond. Een enkele zg. boomheide mag daar best eens boven uitsteken.
Tips bij het kopen van heideplanten
Koop alleen gezond uitziende heideplanten, de grootte ervan is niet het belangrijkste. Koop geen planten die lange tijd dicht op elkaar in kisten hebben gestaan en er bruin uitzien.
Koop zoveel mogelijk planten die van een naam zijn voorzien en probeer u ervan te overtuigen dat die naam klopt. Mochten er onverhoopt een paar planten doodgaan dan weet u tenminste welke u moet bijbestellen. In dit verband is het nuttig u erop te wijzen dat het maken van een eenvoudig beplantingsschema (kan op een A4-velletje), met aantekeningen waar u welke soort of cultivar hebt geplant, ongetwijfeld zijn voordelen opleveren.
Durf ook niet-bloeiende planten te kopen als u op een kwekerij bent. Op de meeste tuincentra verkoopt men dikwijls alleen bloeiende planten. Het is vaak erg verleidelijk om prachtig in bloei staande planten uit te kiezen. Met nadruk wijzen we er op te bedenken, dat andere soorten en cultivars een andere bloeitijd hebben. Het is mogelijk om vrijwel het gehele jaar door bloeiende heideplanten in uw tuin te hebben. Bedenk ook dat de loofkleur van een aantal cultivars belangrijker is dan de bloemkleur. Van veel nut kan het zijn om bij kwekers een sortimentslijst aan te vragen of eens een heidetuinboek door te snuffelen.
De planttijd
Deze is gelegen tussen half-september en half-november en verder in de maanden maart en april. Planten die in potten (containers) zijn opgekweekt kunnen ook in de zomermaanden worden geplant. Ze zijn wat duurder en het kan nuttig zijn de kluit van deze planten even wat open te breken of te snijden om de binnenste wortels tot snellere hergroei te activeren. Ziet de kluit er droog uit, zet de plant dan een uurtje in een bak met water.
De planten moeten een paar centimeters dieper worden geplant dan ze voorheen gestaan hebben, ze staan dan stevig en krijgen betere mogelijkheden tot wortelen in de bovenste grondlaag.
Begeleidplanten
Een paar woorden over het gebruik van andere planten in de heidetuin. Vooral coniferen, dwergrododendron, Japanse azalea’s en ook de zg. “andere” of “aanvullende” Ericaceeën (zie verderop) kunnen de heidetuin completeren.
Natuurlijk zal men, afhankelijk van de grootte van de tuin, rekening moeten houden met de afmetingen die deze soorten planten uiteindelijk kunnen bereiken.
Bedenk daarbij, dat vooral veel coniferen een grote hoogte en breedte kunnen bereiken en ook, dat deze op den duur grote consumenten kunnen worden van het vocht en de voedingsstoffen die in de bodem zitten. Bedenk daarnaast dat ook over enige jaren de toegankelijkheid van zon, licht en vooral lucht, gehandhaafd dient te blijven.
Zuilvormige coniferen (jeneverbes) verdienen een plaats in de heidetuin, ze nemen weinig plaats in en benemen niet snel het uitzicht op de rest van de tuin. Dwergconiferen zijn er in vele soorten die ook voor de kleinste tuintjes uitstekend bruikbaar zijn. Groter wordende soorten kunnen als achtergrond of afscheiding dienst doen. Sluit echter de tuin niet in zodat het later a.h.w. benauwd wordt. Nogmaals: houd het open.
Tenslotte: het is raadzaam eens een kijkje te gaan nemen in al bestaande heidetuinen en eventueel eens een praatje te maken met de eigenaar.
Onderhoud van de heidetuin
De misvatting dat heidetuinen geen of nauwelijks onderhoud vragen, is een zaak die snel ontzenuwd moet worden. Vooral in de eerste twee jaren na de aanleg, als de grond nog niet door plantengroei is bedekt, is het van groot belang de tuin onkruidvrij te houden. Omdat heideachtige zeer dicht aan het grondoppervlak wortelen betekent dat veelal: wieden. Handwerk dus voor de wat dieper wortelende onkruidsoorten. Oppervlakkig wortelende onkruiden kunnen met voorzichtig en vooral niet dieper dan enkele millimeters schoffelen worden bestreden. Diep schoffelen of hakken is uit den boze in verband met beschadiging van de wortelharen.
Het kiemen en opkomen van onkruidzaden kan voor een groot deel worden tegengegaan door na het planten en ook in de eerste jaren daarna, een laagje van 2 à 3 cm tuinturf tussen de planten te strooien. Verder wordt hiermee een sterke instraling van de zon – en daardoor de kans op uitdroging – voorkomen.
Pas als de bodem door plantengroei is bedekt en in de eerste jaren voldoende aandacht is besteed aan het onkruidvrij houden, pas dan zal verder over weinig onderhoud kunnen worden gesproken.
Het snoeien
Door jaarlijks de heideplanten terug te snoeien worden ze jong gehouden. Hierdoor wordt niet alleen de levensduur verlengd maar tevens vormen zich nieuwe takken waaraan een uitbundiger bloei zal plaatsvinden. Heideplanten bloeien namelijk alleen op jonge scheuten.
Het jong houden van de planten heeft verder tot gevolg dat de gevreesde heidekever redelijk goed op afstand wordt gehouden. Deze komt voornamelijk voor in oude heideplanten en kan de planten in korte tijd van hun loof ontdoen met als gevolg dat ze snel bruin verkleuren en afsterven.
De beste tijd om te snoeien is de periode maart-half april. Dit geldt voor de zomerbloeiende soorten en cultivars. In het sortiment Calluna is een aantal cultivars die zich onderscheiden doordat ze in het voorjaar met gele, rode of meerkleurige groeitopjes uitlopen. Om ook daarvan ten volle te kunnen genieten is voor deze een snoei in de maand september aan te bevelen.
Dwergvormen en winterbloeiende vormen behoeven niet te worden gesnoeid. Desgewenst kan worden volstaan met het uitknippen van uitgebloeide bloemen, maar nodig is dit niet. Veel heideliefhebbers snoeien hun winterbloeiende planten nooit.
Het beste snoeiresultaat wordt verkregen door de planten met een snoeischaar terug te snoeien tot even onder de uitgebloeide bloemtrossen van het jaar ervoor. Voor grotere tuinen kan men gebruik maken van een heggenschaar of zelfs van een elektrische heggenschaar.
Ook een wat sterkere terugsnoei dan hierboven omschreven is mogelijk. Het blijft echter zaak ervoor te zorgen, dat niet alle loof wordt weggeknipt en dat dus niet tot op het “kale hout” wordt gesnoeid. Takken waaraan geen loof overblijft, zullen niet of zeer moeilijk weer uitlopen. Ook planten die al een aantal jaren achter elkaar niet gesnoeid zijn laten zich niet of zeer moeilijk weer verjongen. Het beste is dus al in het eerste jaar na het planten met snoeien te beginnen en dit jaarlijks te blijven doen.
De winter
Niet alle cultuurvariëteiten van heidesoorten zijn in ons land volkomen winterhard. Hun oorsprong ligt veelal in de wat mildere streken, zoals Zuid-Europa en de Britse Eilanden.
Minder winterhard is een aantal cultivars van Erica ciliaris, Erica cinerea, Erica erigena, Erica mackayana en Erica vagans.
Zeer verschillende factoren kunnen van invloed zijn op de winterhardheid. Op lichte zandgronden ontstaat meestal wat eerder vorstschade of schade door te sterke instraling van de winter- en voorjaarszon tijdens langdurige vorstperioden dan op zwaardere gronden. De kans op uitdrogen van bodem en planten is hierdoor groter.
Ook sterk wisselende dag-/nachttemperaturen in het vroege voorjaar kunnen schade aanrichten, terwijl ook de ligging van de tuin van invloed kan zijn.
Tijdig in “winterrust” staande planten blijken beter bestand tegen de winter dan die welke, door welke omstandigheden dan ook (b.v. droge zomer/zachte herfst), nog groeiend met winterse omstandigheden worden geconfronteerd. Omstandigheden die nauwelijks voorspelbaar zijn en waarvoor ook nauwelijks aanwijzingen te geven zijn.
Toch zijn ook bovengenoemde soorten uitstekend te gebruiken mits we ervoor zorgen enig afdekkingsmateriaal bij de hand te hebben om deze bij strenge vorst te kunnen afdekken. Hiervoor kunnen we gebruik maken van wat sparren-, of dennentakken. Door wat takken losjes over de planten te leggen kan veel schade voorkomen worden. Om te sterke instraling tegen te houden kunnen enkele takken rechtop tussen de planten worden gestoken. Een uitstekend middel tegen uitdrogen en instraling is ook het strooien van een laagje tuinturf tussen de planten.
Sneeuw biedt over het algemeen een uitstekende bescherming.
Denk niet te snel dat planten bevroren zijn !!! Veelal is pas in juni goed te zien of aangetaste planten zich herstellen of niet, vaak ook lopen ogenschijnlijk dode planten vanaf de basis weer uit.
Water geven
Ook heideplanten hebben voldoende vocht nodig om goed te kunnen groeien en in conditie te blijven. Het kan nodig zijn dat in droge perioden wordt gegoten of gesproeid.
Er gelden drie algemene regels:
de beste tijd om water te geven is ‘s avonds
als eenmaal met water geven wordt begonnen, zal men moeten doorgaan totdat er weer regen valt
beter enkele malen voldoende water geven dan vele malen te weinig.
Voeding
De laatste jaren raken kwekers en liefhebbers er steeds meer van overtuigd dat ook een heidetuin een jaarlijkse voeding meestal niet kan ontberen.
Gewaarschuwd moet worden voor een teveel aan voeding omdat dit wel de groei van de planten bevorderd maar ook de kans op ziekten vergroot. Bovendien heeft teveel voeding vaak een minder rijke bloei tot gevolg.
In de regel kan als voeding worden volstaan met, in het vroege voorjaar, wat gedroogde koemest, hoorn- of beendermeel/ hoornspaanders en korrels patentkali tussen de planten te strooien. Doe dit alleen als de planten goed droog zijn en veeg na het strooien even, met b.v. een bezem, door de planten. Voeding strooien op natte planten kan verbranding tot gevolg hebben. Voor specifieke gebreken aan voedingstoffen en de kenmerken ervan moeten we verwijzen naar speciale heideliteratuur. Ditzelfde geldt voor ziekten en plagen.